| vorige | volgende |
II
Een logen bleek u 't lied van Mei, een droom - de beê der Poëzij. De wind der duinen, klagend over uw moeders graf, door 't dorre loover, zong, kind der Lente, droef en bang u ras een andren wiegezang... Toen vloodt gij-zelf naar beter dreven en zijt geen tweeden Mei gebleven - wel mocht ge na dit wreed begin! Ach toch, wat bloemen de aard kan geven, hij heeft geen Meimaand in het leven, die vroeg u derft, o moedermin!
