In volle schoonheid weggerukt
Naar Byron
In volle schoonheid weggerukt!
Daar zij geen lijksteen, die u drukt;
maar 't roosje schudde op 't vroege graf,
van jaar tot jaar, zijn blaadjes af,
en 't wuiven van 't cypressen-loover
sprei koelte en schaduwen daarover!
En weemoed zal, aan gindschen zoom,
het hoofd vaak buigen naar den stroom,
en voeden daar het brekend hart
met al de droomen van de smart,
en duchten zich te laten hooren,
als zou 't de lieve doode storen.
Laat af! De tranen baten niet!
De dood bespot uw lang verdriet.
Smoort dit één klacht van 't droef gemoed?
Of stelpt het iemands tranenvloed ?
Gijzelf, die me aanspoort tot vergeten -
uw oog is rood, uw wang bekreten.