Bij de geboorte van een kind
Welkom, welkom op deze aard,
dierbre gift der Godheid waard,
wichtjen, door Haar hand geschapen!
Zacht nog moogt ge in 't wiegje slapen;
eenmaal wordt ge zorg ten buit:
Lievling! dan is 't rusten uit.
Onschuldvol en rein van zin,
treedt ge uw aardsche loopbaan in;
rampen zullen u ook drukken:
Rozen, die we op aarde plukken,
hebben doornen aan haar steel;
doornen, wichtjen! zijn er veel.
No nog wordt ge om strijd gestreeld,
't wiegeliedjen wordt gekweeld,
om u zacht in slaap te maken;
eenmaal doet de zorg u waken,
eenmaal lacht geen vriendlijk oog
u de natte wangen droog!
Nu nog zoekt ge aan moeders borst
lafenis slechts voor uw dorst,
onbewust van tegenspoeden;
eenmaal zal het onheil woeden;
eenmaal zoekt ge aan 't moederhart
lafenis voor boezemsmart!
Wichtjen! neem op 's levens zee
eéne gezellin dan meê;
laat door haar uw kieltjen leiden,
laat geen storm u van haar scheiden;
ze is getrouw in nood en vreugd,
ze is een Godstelg, 'k meen - de Deugd!
Als haar krans uw schedel siert,
nimmer dort, maar welig tiert,
onder smart en vreugd u heilig:
O, dan staan uw schreden veilig,
en de zielrust, die u ze gaf,
is uw deel tot aan het graf.